Ze komen achter me aan. Ik ren en voel dat scherpe uitstekende takken mijn kleren scheuren en mijn huid openkrabben. Ze komen steeds dichterbij. Mijn adem is snel en jachtig, mijn hart bonkt als een gek en de adrenaline giert door mijn lijf. Dan wordt alles zwart. Het laatste wat ik me kan herinneren is een enkele gedachte: ze gaan me vermoorden.
Langzaam open ik mijn ogen. Ik moet even knipperen voordat ik de kamer waarin me bevind kan onderscheiden. Ik lig in een kleine slaapkamer. Zwak ochtendlicht schijnt door het kleine raampje naar binnen en ik zie hoe de lichtstralen op de grijsbruine vloer vallen.
Gedesoriënteerd probeer ik overeind te komen, maar meteen schiet er een scherpe stekende pijn door mijn hoofd. Ik val terug in de kussens en grijp naar mijn voorhoofd. Ik voel dat er verband omheen zit. Oké, ik kan niet overeind komen en weet niet waar ik ben, maar er is iets ergs gebeurd. Anders zou er geen verband om mijn hoofd zitten en zou ik niet zo’n hoofdpijn hebben.
Ik blijf even liggen en staar naar het plafond. Er hangt een kleine gloeilamp, die de kamer maar net helemaal kan verlichten. Dit lijkt me niet bepaald een hotelkamer of een kamer in een ziekenhuis, besef ik me, ook al weet ik niet of ik ooit al eens in een ziekenhuis of hotel ben geweest. Ik probeer me te bedenken wat er is gebeurd voordat ik hier kwam, misschien als ik dat weet komen ook de andere herinneringen terug. Ik was op de vlucht voor iets of iemand, maar voor wat? Het was iets wat me wilde vermoorden, maar dat is blijkbaar niet gelukt, want ik leef nog. Maar waarom wilde dat ding of persoon me vermoorden? Wie ben ik precies? Nu ik echt over die vraag nadenk, besef ik me dat ik me niet eens mijn eigen naam herinner. Ik probeer me ook maar een heel klein dingetje te herinneren, maar er komt niets in me op. Er is duidelijk iets met mijn geheugen, want blijkbaar is de enige vage herinnering die ik nog heb dat ik bijna vermoord werd.
Ik probeer weer overeind te komen en ga dit keer voorzichtig zitten, zodat ik beter kan kijken waar ik ben. De kamer is somber ingericht met weinig versieringen. Er staat een kleine witte ladekast in de hoek naast de deur en bij het raampje aan de andere kant staat een tafel met een houten stoel. De muur is lang geleden behangen, maar nu is het er half afgebladerd. De hele kamer oogt oud en slechtonderhouden. Plotseling valt mijn oog op een witte envelop die op het tafeltje ligt. Er iets op geschreven, maar vanaf deze afstand kan ik het niet lezen.
Nog voorzichtiger dan de vorige keer probeer ik overeind te komen. Terwijl ik de hoofdpijn negeer, laat ik behoedzaam mijn voeten van het bed af glijden. Ik voel het ruwe vloerkleed onder mijn tenen. Ik ga wankelend op mijn voeten staan en loop wiebelig naar het tafeltje. Ik ga op de stoel zitten en pak de envelop. ‘Emily’ staat erop, dat zal mijn naam wel zijn. Er staat geen afzender of iets op. Misschien staat in deze brief de uitleg over wat er gebeurd is. Met trillende vingers scheur ik de envelop open en keer hem ondersteboven boven de tafel. Uit de envelop vallen een netjes opgevouwen vel papier, een ansichtkaart en een bonnetje. Ik negeer het bonnetje en het stuk papier en pak de ansichtkaart. Er staat een foto op van twee lachende kinderen naast een brandstapel waarop een vrouw met een heksenhoed vastgebonden zit. Ernaast staat: ‘brandende groeten uit Mystic Valley.’ Waar was ik? Mystic Valley? Ik draai de kaart om, maar de achterkant is leeg. Geen tekst, geen uitleg, niets.
Ik leg de ansichtkaart aan de kant en pak het bonnetje. Het is een bonnetje van een restaurant genaamd: ‘De vergeten roos’. Vreemde naam voor een restaurant, maar aangezien er letterlijk op het bonnetje staat dat het een restaurant is, weet ik dat het klopt. Het bonnetje is van 9 augustus en onderaan, bij het adres, staat dat het restaurant in Mystic Valley is. Als dit bonnetje van mij is, ben ik dus in Mystic Valley geweest. Misschien woon ik daar. Ik besluit dat mogelijkheden afwegen niet veel nut heeft, hopelijk staat er meer op dat papier.
Ik grijp naar het opgevouwen vel papier en vouw het open. Het lijkt een brief. Nieuwsgierig begin ik met lezen:
‘Emily,
De regels in dit dorp zijn simpel. Iedereen in dit dorp heeft een rol, een taak, een functie die je moet uitvoeren. Doe je dit niet, dan sterven jij en je familie. Je kan winnen als de personen, die jij volgens je rol moet vermoorden, dood zijn. Bij sommige rollen is overleven genoeg. Zie dit als een spel, een dodelijk spel. Want een spel kan je ook winnen. De winst: je leven en je vrijheid. De winnaars of overlevenden mogen dit dorp, Mystic Valley verlaten. Winnen is de enige manier om het er levend vanaf te brengen.’
Ik bekijk het briefje, maar er staat geen afzender onder. Van wie zou het komen? Waarom legt diegene dit uit? Is het allemaal waar wat in deze brief staat? Eigenlijk weet ik nog steeds niks. Deze brief kan net zo goed onzin zijn. Het klinkt namelijk te gestoord voor woorden.
Achter me hoor ik ineens geklop en ik hoor dat de deur opengaat. Ik draai me verbaast om. In de deuropening staat een mollig meisje met rossig blond haar. Ze lijkt een jaar of zestien. Ik realiseer me nu dat ik geen idee heb hoe oud ik ben. Ik gok ongeveer net zo oud als het meisje.
‘Mooi, je bent wakker’, zegt ze. Ik zie nu dat er achter haar een karretje met een kom erop staat.
‘Waar ben ik?’, vraag ik en ik probeer door de deuropening meer te zien, maar ik kan moeilijk langs het meisje en het karretje heen kijken.
‘De herberg in Mystic Valley. Je woont hier, in deze stad tenminste’, antwoordt ze vriendelijk. Blijkbaar weet ze dat ik mijn geheugen kwijt ben.
‘En wie ben jij?’ Ik weet dat mijn vragen niet erg aardig klinken, maar op dit moment is antwoord krijgen op de vele vragen die ik heb het enige wat me echt interesseert.
‘Merina, ik run de herberg.’ Ik bekijk haar nog eens goed. Ze draagt een schort en ziet er meer uit als een iemand die de bediening doet dan als iemand die de herberg runt. Sowieso lijkt ze me nogal jong om een herberg te runnen.
‘Is de herberg van je ouders?’, vraag ik.
‘Nee. Iedereen hier in het dorp is onder de achttien.’ Blijkbaar begrijpt ze ook waarom ik het vraag.
‘Weet jij wie deze brief hier neer heeft gelegd?’ Ik houd de brief omhoog.
‘Nee, die lag er vanochtend ineens. Alsof degene die hem hier neer heeft gelegd wist dat je vandaag wakker zou worden’, zegt Merina. Ondertussen pakt ze de kom soep van de kar en ze zet het voor me op het tafeltje. Ze legt er een lepel naast. ‘Staat er geen afzender op?’ Ik schud mijn hoofd. Er staat verder helemaal niets op.
‘Waarom ben ik hier eigenlijk?’, vraag ik. Ik zie dat Merina mijn blik ontwijkt.
‘Je had een ongeluk. Iemand heeft je in het bos gevonden’, antwoordt Merina zacht. ‘Houd je hoofd even stil.’ Ik voel dat ze aan de achterkant van mijn hoofd het verband loshaalt. Voorzichtig wikkelt ze het los.
‘Een ongeluk? Wat voor ongeluk?’ Ondanks dat ik me eigenlijk niets kan herinneren behalve die vreemde droom, weet ik bijna zeker dat het een aanval was en geen ongeluk. Ook al klinkt het idee van een aanval veel angstaanjagender.
‘Ik weet niet wat er precies gebeurd is. Ze zeggen dat je bent gevallen over iets’, Merina klinkt nog steeds gespannen. Ik wil nog vragen wie ze bedoelt met ze, maar ik houd mijn mond. Ze wil het er duidelijk niet over hebben. Ze haalt het laatste deel van mijn verband los en ik zie dat er rode vlekken op zitten. Een hoofdwond, die kreeg je niet zomaar door een val. Ik voel voorzichtig met mijn vingers aan mijn voorhoofd. De wond voelt zo goed als genezen, alleen nog een klein korstje vlakbij mijn haar. Volgens mij was die wond veel groter, maar is hij al grotendeels genezen.
‘Wie heeft me gevonden?’, vraag ik.
‘Thomas’, antwoordt Merina, ze is duidelijk opgelucht dat ik ergens anders over begonnen ben. Ik vraag me af wie Thomas is, zijn naam komt me bekend voor. Het liefst zou ik deze kamer uit gaan en kijken of ik me weer iets kan herinneren als ik de stad zie.
‘Wanneer mag ik hier eigenlijk weer weg?’ Mijn wond lijkt oké en ik verwacht niet dat ze hier iets aan mijn geheugen kunnen doen, dus het lijkt me nutteloos om hier te blijven.
‘Dit is geen ziekenhuis, dus ik denk dat je weg mag zodra je zelf weg wil. Als je maar wel rustig aan doet. Ik moet trouwens weer gaan. Als je weggaat, geef het wel even aan me door dan kan ik de deur op slot doen. Ik ben waarschijnlijk bij de receptie beneden.’ Ze loopt de kamer weer uit en doet de deur achter zich dicht. Ging ze nou ineens weg om meer vragen te vermijden of had ze het gewoon druk?
Comments (1)
See all