Er was eens lang geleden, in een koninkrijk hier ver vandaan, een avontuurlijk meisje. Haar huid was bruin; ze leek wel uit eikenhout gehouwen. Haar blauwe ogen waren net delicaat ingezette saffieren en haar haren waren zo zwart en weelderig als de veren van een raaf. Haar naam was Tiffany.
Het meisje woonde in een kasteel dat eeuwen oud was en met zijn stevige, rode bakstenen en gele zandstenen siersels nog generaties mee kon.
De muren leken er oren te hebben, de lege harnassen die de gangen sierden hadden ogen en de wind die bij storm en tegenslag door de kantelen suisde, fluisterde de verhalen van het gigantische gebouw en haar bewoners. Dat, of het was het geroddel van de dienstmeiden.
Hoe avontuurlijk Tiffany ook was, ze mocht niet vaak buiten de kasteelmuur komen. De hoofdstad - Liberi - vlak buiten de poort en de wereld daarbuiten had ze nog maar zelden gezien. Dat vond ze jammer, maar op de landerijen was ook veel te beleven. Het kasteel was groot genoeg om dagenlang door te dolen zonder de poort te vinden. Maar niet voor Tiffany. Zij kende het kasteel en de bossen erachter die ze stiekem verkende, op haar duimpje. Ieder olifantenpaadje herkende ze uit duizenden, de zandstenen leeuwen hadden elk geheim gehoord dat ze ooit had gehad en de kinderen die waren afgebeeld op de vele schilderijen en wandkleden waren haar beste vrienden.
Tiffany was nu al dertien jaar oud en begon zo langzamerhand een jonge dame te worden. Haar ouders lieten haar steeds minder door het kasteel dwalen en steeds meer studeren, zodat ze de goed onderwezen diplomaat kon worden die ze ooit op een dag moest zijn. Tiffany was immers de prinses van Capturië en was enig kind. Daar hoorden zekere verantwoordelijkheden bij.
Zo was ze al vanaf haar geboorte verloofd met een prins uit een nabijgelegen koninkrijk, zodat haar vader, de koning - en later zij zelf - makkelijker met hen kon onderhandelen. Maar keek Tiffany er naar uit om met de prins, Eugène, te trouwen? Nou, nee. Hij was een prima jongen. Hij was niet lelijk en niet onaardig, maar waar Tiffany graag op avontuur uit zou gaan, bleef Eugène liever binnen, waar het veilig en schoon was. ‘Je zult leren van hem te houden’, had de koningin Tiffany altijd verteld alsof het een absolute zekerheid was, maar tot nu toe was het nog geen succes.
Oh. En over onderhandelen gesproken! Dat was misschien nog wel het ergste voor de jonge prinses. Dag in, dag uit, luisterde ze naar oude mannen die met elkaar praatten, maar terwijl zij goedschiks of kwaadschiks de wereld veranderden, mocht Tiffany alleen maar glimlachen, knikken en ‘ja’ en ‘amen’ zeggen. En waar Tiffany halve uren met haar hand in de lucht zat om de beurt te vragen, kreeg Eugène steeds de beurt zonder dat hij iets toe te voegen had.
Tijdens iedere vergadering waar de koning haar naartoe sleurde, fantaseerde ze dat iemand op een schitterend geborsteld wit paard haar van een vervelingsdood zou redden. Maar helaas, ondanks alle prachtige witte paarden die Eugène had, wilde hij nooit met haar op avontuur. Niet dat de koning en koningin van Capturië dat erg vonden. Zij waren juist blij dat Eugène haar motiveerde binnen te blijven, want ‘stel dat er iets met de prinses zou gebeuren’.
Hoewel haar geboorterecht veel verantwoordelijkheden met zich meebracht, betekende dat niet dat het helemaal geen voordelen had. Haar kleine hondje – Sneeuwbal – dat ze voor haar zevende verjaardag had gekregen en ’s nachts altijd op het voeteneind van haar bed sliep, bijvoorbeeld. En een twintig-koppige hofhouding om haar op haar wenken te bedienen. En niet te vergeten, een vijftig-koppige wacht om er voor te zorgen dat de koning, de koningin, de prinses en iedereen in hun dienst, veilig hun werk konden doen. En hoewel Tiffany een hekel had aan de vergaderingen waar ze van haar vader mee naar toe moest, waren de reizen er naartoe het dichtste dat ze bij een ècht avontuur zou krijgen. Zo zag ze tenminste nog wat van de wereld.
En dan was daar nog haar eigen lijfwacht; een verstrooide ridder die Lance heette. De rossige, bebaarde ridder was twee keer haar lengte en leeftijd, was gebouwd als een huis en kwam uit hetzelfde koninkrijk als Eugène. Maar de twee hadden niet verschillender kunnen zijn. Lance liet Tiffany namelijk wél leuke dingen doen wanneer haar ouders niet keken. Zoals met haar paard over de hagen springen tussen de weides bij het kasteel, naar de toppen van de appelbomen klimmen waar het lekkerste fruit hing en midden in de nacht naar de keuken sluipen om gebakjes te eten. Het was dankzij dit alles dat Tiffany hem als de grote broer was gaan zien, die ze nooit had gehad.
Voor Tiffany was het dus extra zorgelijk toen Lance per postduif werd opgeroepen om een familie gouden draken - die was neergestreken in een gebergte in zijn thuisland - terug helpen brengen naar hun gewone leefomgeving. Het idee dat ze voor langere tijd zonder hem zou moeten, vond ze niet prettig.