“Voor hoe lang zal je weg blijven?” vroeg ze, voordat ze snel een dof plekje op het glanzende harnas oppoetste met de mouw van haar zijden jurk. Na die dag moest hij toch in de was.
“Ik weet het niet…” zei Lance, diep in gedachte. Terwijl hij probeerde uit te rekenen hoe lang de reis zou duren, kropen zijn bijna oranje wenkbrauwen steeds dichter bij elkaar. “Drie, vier weken? Maximaal zes,” corrigeerde hij snel, toen hij zich bedacht dat hij de terugreis was vergeten mee te nemen. “Draken zijn grillige beesten, die mogen we niet overhaasten, anders worden we straks zelf gegrild.”
Een gefrustreerde kreun verliet de prinses, leunend tegen de muur, voordat ze zichzelf in kleermakerszit naar de grond liet zakken. Ze beet op haar lip en probeerde hem niets te laten merken van haar zenuwen. “Wie zal me dan gezelschap houden? Wie zal me met mijn paard over de hagen laten springen?”
“Wie o wie zal de enge monsters onder je bed verjagen?” plaagde Lance.
“Heer Lance!” riep Tiffany. “Ik was zeven toen ik je dat vroeg!”
De ridder giechelde. “Maak jij je maar geen zorgen met dat knappe snoetje van je, Tiff. Ik ben terug voor je het weet,” zei hij, terwijl hij met zijn harnas worstelde om naast haar te hurken. Zijn stem liep over van affectie. “En weet je, ik heb allang iemand gevraagd om je gezelschap te houden terwijl ik weg ben.”
De prinses volgde zijn blik toen Lance iemand die bij de deur stond te wachten wenkte.
Tiffany kon alleen maar staren naar de tiener die naar hen toe liep. Hij had kort, platinum blond haar, een speels, mollig gezicht en toen hij glimlachte zat er een gat waar een tand hoorde te zitten. Hij droeg hetzelfde dikke, donkergrijze pak dat Lance als bescherming onder zijn harnas droeg. Daarbij leek hij haar leeftijd te zijn.
De prinses stond onmiddellijk op om de vreemdeling te groeten. “Ik denk dat ik jou niet eerder heb gezien,” zei ze toen haar hoofd haar weer toestond om te praten. “Ben je nieuw hier, toevallig?”
Heer Lance, die met dezelfde moeite weer was opgestaan als waarmee hij was gaan hurken, klopte op de schouder van de tiener. “Tiff, dit is Noah. Ze is nu al een paar maanden mijn schildknaap en ik denk dat jullie dikke vriendinnen gaan worden.”
“Wacht eens even, ‘ze’? Een meisje? Schildknaap?” fluisterde ze, maar nèt niet zachtjes genoeg.
De tiener, Noah, bloosde en wendde haar blik af naar de grond. Tot Lance haar met zijn elleboog in haar zij porde. “Nou, waar heer Lance en ik vandaan komen is het eigenlijk heel normaal dat meisjes in de leer gaan bij een meester om een vak te leren,” zei ze zachtjes en krabde aan haar kaak. “Ik wil later graag ridder worden, dus ben ik heer Lance zijn schildknaap geworden.” Nog een por van Lance. “Het is fijn om u eindelijk te ontmoeten, prinses Tiffany.”
“Meisjes die een vak leren, hè? Wat interessant. Het moet heerlijk zijn om zelf te kiezen wat je later wordt,” zei Tiffany, die stukje bij beetje steeds dichter bij Noah was gaan staan.
“Wat ècht heel jammer is,” onderbrak Lance. “Weet je, zelfs onze kroonprinses mag studeren wat ze wil voordat ze koningin wordt.”
Als blikken konden doden was Lance stijf achterover gevallen, maar Tiffany’s liefelijke gezicht was al snel weer op Noah gericht.
“Hij heeft wel gelijk,” zei Noah schouderophalend, maar nog altijd timide. Noah’s blik blik viel altijd boven, onder of naast Tiffany’s ogen, maar nooit direct ín haar ogen. “Het is jammer dat u niet zelf kunt kiezen waar u uw aandacht op wilt richten.”
“Ik mág het misschien niet, maar ik kán het wel,” zei Tiffany, die haar armen rebels over elkaar kruiste. “Hoe ben je met een zwaard?”
“Pa-pardon?” stamelde Noah.
Heer Lance stond op het punt zijn bezwaar te maken.
“Je hoorde me wel. Hoe ben je met een zwaard?”
Noah beet wat aan haar lip en wreef haar rechterhand wat over haar linkerarm. “Nou, ik denk… niet zo goed als heer Lance, maar op zich wel verdienstelijk?” mompelde ze vragend.
“Wil je me dan leren zwaardvechten, alsjeblieft?” vroeg de prinses met een gekanteld hoofd en haar puppy’igste oogjes. “Heer Lance vindt het maar niks als ik scherpe dingen vasthoud,” zei ze met een pruillipje.
“Je stal mijn zwaard toen je acht was!” riep heer Lance. “Je was het halve kasteel al doorgerend voordat ik je te pakken kon krijgen!”
“Misschien is het dan hoog tijd dat ik les krijg, zodat ik weet wat ik vooral níet met zwaarden mag doen,” plaagde Tiffany.
“Noah, sta me bij?” vroeg de ridder.
Noah’s gezicht verstrakte, ze was nog nooit tegen haar meester in gegaan. “Het spijt me, heer Lance, maar in deze ben ik het eens met prinses Tiffany. Morgenmiddag, na uw lessen, zal ik u leren hoe u met een zwaard omgaat.”
Tiffany glimlachte om haar kleine overwinning. Eén ding was zeker. Met Noah in de buurt, stond Tiffany’s leven op het punt een stuk interessanter te worden.
***
“Heer Lance, dit kunt u niet maken!” riep Noah, die de zadeltassen van het paard van heer Lance vast maakte. “Waarom heeft u juist mij tot haar lijfwacht gemaakt, van àlle mensen hier?”
“Ah… wat is het toch fijn om tiener te zijn en van niets te weten,” zei Lance dromerig, terwijl hij zijn paard besteeg. “Ik heb jou gekozen omdat ik weet dat jij haar als geen ander kan beschermen. Het zit in je,” glimlachte hij, terwijl hij zijn wijsvinger over Noah’s hart porde.
Noah keek hem aan met een grimas toen alle puzzelstukjes op hun plaats vielen. “Maar haar verloofde, de prins…” begon de schildknaap.
“Over de prins spreken we niet. Noah, doe me een plezier en geniet er gewoon van. Je staat haar nu al weken aan te gapen, praat gewoon met haar.”
“Dat deed ik niet!”
“Dat deed je wel,” grijnsde Lance. “Niet doen alsof het niet overduidelijk was.”
Noah’s gezicht liep rood aan. “Was het dat echt?”
“Ja, dat was het echt,” zuchtte de ridder, die teder naar zijn schildknaap glilachte. “Sterker nog, ik heb er tien goudstukken op ingezet dat jij en Tiffany tegen de tijd dat we thuis komen verkering hebben, dus stel me niet teleur.”
“Ja, meneer! Ik—ik bedoel, nee meneer! Ik bedoel…” stamelde Noah, die een poging deed tot salueren.
Lance gniffelde. “Grapje, No.”
De schildknaap ontspande vrijwel meteen en zuchtte diep. “Denkt u echt dat ik hier klaar voor ben?”
“Ik denk het niet, Noah. Ik weet het zeker.” De ridder aaide over Noah’s hoofd en gooide haar korte kapsel door de war. “Ik moet gaan. Het wordt een lange reis en ik moet voor zonsondergang bij de verzamelplaats zijn,” zei hij en spoorde zijn paard aan te gaan lopen. “Dit kasteel kan er maar beter nog staan wanneer ik thuis kom, anders zwaait er wat!”
“Ja meneer!”
Eén ding was zeker. Haar leven zou een stuk gecompliceerder worden, in de buurt van prinses Tiffany.
Comments (0)
See all