De prinses was weg.
De prinses, hun dochter, Tiffany, was weg. Ze was weg en niemand wist waar ze was. De wachters die buiten Tiffany’s kamer hadden gestaan hadden, buiten Tiffany en Eugène’s ruzie om, niets vreemds gezien of gehoord. Maar toen ze de volgende ochtend om tien uur nog niets van haar hadden vernomen, waren ze uit ongerustheid gaan kijken.
Er leek niets aan de hand. Geen sporen van in- of uitbraak. Alles stond waar het hoorde te staan. Zelfs het hondje van de prinses lag vredig op het voeteneind van haar bed te slapen. Het enige wat de wachters vonden was een rolletje papier op haar kaptafel. Te bang om de inhoud van de rol te lezen, hadden de wachters het papier aan de koningin gegeven.
Als ze verbleekte van de schrik, zou niemand het door de dikke laag poeder gemerkt hebben.
“‘Aan de lezer van dit bericht,” las de koningin voor. Haar stem trilde van de zenuwen.
“We hebben de prinses bevrijd uit haar gouden kooi aan de top van de monarchie; van een onliefhebbende verloofde, van ouders die haar inzetten als pion om hun eigen doelen te bereiken en van een politiek klimaat dat haar behoeftes niet serieus neemt.
Stuur geen wachters om haar te zoeken, of het zal ons spijten wat we zullen moeten doen.’”
De troonzaal was dodelijk stil. Nou ja, bijna. De koningin ijsbeerde heen en weer door de gigantische ruimte, maar zelfs het getik van de hakjes van de koningin werd gedempt door het dikke, fluwelen tapijt dat over de vloer gespreid lag. Niemand durfde ook maar in te ademen. De wachters stonden van angst te trillen in hun harnassen en de koninklijke adviseurs frunnikten zenuwachtig met hun witte handschoenen, draaiden met hun snorren of poetsten hun monocles - die inmiddels brandschoon waren - wat op.
De koning, daarentegen, zat roerloos op zijn troon. Alle kleur was van zijn gezicht weggetrokken en zijn baard leek er wat grijze haren bij te hebben gekregen. Hij streelde zijn baard, verzonken in gedachten.
Een traan rolde over de wang van de koningin. In een vlaag van woede verfrommelde ze het papiertje en smeet het op de grond. “We sturen een zoekpartij,” zei ze resoluut.
Plots zat de koning overeind in zijn troon. Dit was de eerste keer dat hij zich bewoog sinds het nieuws van zijn dochter’s verdwijning hem bereikte. “Cora, dat kan niet!” riep de koning. “Wie weet wat ze met haar doen.”
De koningin draaide zich op haar hiel en keek de koning aan met een sneer. “Wat was je dan van plan? Dit zomaar laten gebeuren? Ze is onze dochter, Richard!”
De koning stond op, handen geheven in een poging zijn vrouw te bedaren. “Misschien kunnen we met ze onderhandelen.”
“Oh ja, want dit is het juiste moment om rustig met een stel boeven te overleggen over de toekomst van ons kindje. Geloof je nou ook maar één woord van die ‘bevrijdings’ kletskoek?!”
De koning zei niets.
“Wel?!”
“Cora…”
De koningin vouwde haar armen over elkaar. “Richard?”
“Misschien hebben ze wel een punt?”
De koningin ademde diep in en telde tot tien. “Richard, pas op je woorden.”
En dat deed de koning precies. Hij dacht diep na over hoe hij kon zeggen wat hij wilde zeggen, zonder zijn vrouw tot ontploffing te brengen. “Cora, liefste,” probeerde hij.
De koningin keek hem nog bozer aan. Op haar voorhoofd klopte een ader, die hij al heel lang niet had zien kloppen.
“Denk eens goed na. Wanneer hebben we Tiffany voor het laatst zelf een besluit laten maken over haar toekomst? Wanneer hebben we haar voor het laatst gevraagd wat zíj wilde?”
Tot ieders verbazing, was de koningin sprakeloos. Waar haar wenkbrauwen zojuist in een diepe sneer gevormd waren richting haar man, vormden ze nu een frons. Diep in gedachte ging ze iedere minuut die ze de afgelopen veertien jaar met Tiffany doorgebracht had af. Zonder ook maar iets te zeggen, keek ze op naar haar man, de vader van haar dochter en schudde haar hoofd.
“Ik kan me ook niets herinneren,” zei de koning, terwijl hij met zijn hand door zijn grijzende haren wreef.
“Maar wat kunnen we doen?” De stem van de koningin kraakte wanhopig. “We kunnen geen wachters sturen, maar we kunnen ook niet wachten tot die boeven haar zelf thuis komen brengen, als we dat geluk al hebben.”
De koning aarzelde, maar legde uiteindelijk een hand op de schouder van de koningin. “Ik begrijp het, Cora. Ik maak me ook zorgen om Tiffany, maar we mogen geen overhaaste beslissingen nemen. Ze komt misschien niet vaak buiten, maar het volk is dol op haar. Ik kijk er niet naar uit om ze te moeten vertellen dat er iets met de prinses is gebeurd omdat wij slordig gehandeld hebben.”
De koningin keek verschrikt op. “Wat zei je daar?”
“Dat ik er niet naar uit kijk om het volk te vertellen dat Tiffany iets is overkomen?”
“Nee, nee, daarvoor!”
“Dat het volk dol is op haar?”
“Richard, je bent een genie getrouwd,” verklaarde de koningin, die zich direct keerde tot de eerste de beste adviseur, die van de schrik zijn monocle kapot liet vallen. “Hilbrand, laat het volk zich verzamelen op de binnenplaats. We hebben een aankondiging te doen.”
***
Tegen de middag liepen de stallen leeg. De koning zou een aankondiging doen. Over Tiffany’s bruiloft, ging het gerucht onder de andere stalbedienden. Geen wonder dat Noah al de hele dag vreemd aangekeken werd.
Ze zuchtte en leunde haar kin tegen de hooivork waarmee ze de voerbakken van de paarden aanvulde. Eindelijk was het rustig in de stallen en kon ze zichzelf horen denken. Alleen, bleven haar gedachten steeds terugkomen op hetzelfde. Tiffany. Die arme Tiffany. Alleen, in haar kamer in haar toren. Misschien zou Noah er vanavond naar terug roeien, langs de rozenstruik omhoog klimmen en haar troosten. Of een plannetje smeden om samen weg te lopen. Ja, dat zou ze doen.
Maar de stalbedienden hadden gelijk. Wat de koning aan zou kondigen, zou hoogstwaarschijnlijk over de prinses gaan en het was wel zo handig om te weten wat er aan de hand was, voordat Noah Tiffany een bezoekje ging brengen. Maar ze wilde er ècht niet aan denken.
Met een gefrustreerde kreun stak ze de hooivork terug in de baal en liep naar de binnenplaats van het kasteel.
Honderden mensen stonden tegen elkaar gedrukt bij een haastig opgezet, houten podium. Pas toen Noah zich door de menigte begon te wurmen, begon het haar te dagen hoe veel haar lichtblonde haren op zouden moeten vallen tussen alle zwarte en donkerbruine kapsels van Capturië. De koning en koningin zouden haar zonder twijfel herkennen, maar met trillende adem besloot Noah dat ze daar niets om gaf. Ze was hier voor Tiffany, niet voor hen. Ze vocht zichzelf richting het podium.
De menigte werd stil toen de koning en koningin het podium bestegen. Ze zagen er ontdaan uit. Tiffany was er ook niet bij. Noah’s handen werden klam en ze keek in het rond. Waar was Tiffany?
“Landgenoten,” sprak de koning in een bulderende, plechtige stem. “Vannacht is mij en de koningin iets ontnomen dat ons enorm dierbaar is. Onze dochter, prinses Tiffany, is ontvoerd.”
De menigte leek collectief naar adem te snakken en Noah met hen mee.
Dit was haar schuld. Ze was die avond nog op haar balkon geweest. Als ze wat langer was gebleven, risico’s of niet, had dit misschien voorkomen kunnen worden.
“Lieve mensen, wij zijn ten einde raad,” zette de koning voort. “De enige aanwijzing die we hebben is dit briefje,” zei hij terwijl hij het briefje hoog hield.
Noah kneep haar ogen samen om het te lezen. Er klikte iets. Het handschrift waarin de boeven het briefje hadden geschreven was simpel, sierlijk en uiterst leesbaar. Noah had het eerder gezien.
“Het terugbrengen van ons kleine meisje is geen ondankbaar werk,” zei de koningin. “Degene die prinses Tiffany heelhuids naar ons terugbrengt, krijgt één verzoek van ons. Wij zullen alles in onze macht doen om dit verzoek in te willigen.”
Met die wetenschap, begon Noah zich weer uit de menigte te wurmen. Dit was precies de kans die zij en Tiffany nodig hadden. En over het precieze onderkomen van de prinses, had Noah wel een donkerbruin vermoeden.
Comments (0)
See all