“Ongelofelijk,” zei Tiffany toen ze eenmaal ver buiten Eugène’s bereik waren. Haar stem liep nog altijd over van verdriet. Het getik van haar hakken galmden tegen de lege beige muren waarlangs lege harnassen stonden opgesteld aan de linkerkant van de gang, de hoge ramen waardoor de zomerzon naar binnen scheen aan de rechterkant van de gang en het plafond van eikenhouten panelen boven hen. Noah liep nog steeds volgzaam achter haar aan, al had Tiffany haar minuten geleden al losgelaten.
“Het spijt me, uwe hoogheid. Ik had het niet moeten vragen,” mompelde Noah met gebogen hoofd.
“Het geeft niet. Je had het niet kunnen weten.”
Hoewel de prinses vergevingsgezind klonk tegenover Noah, brandde het vuur in haar door. Ze had een doel; ze bleef maar doorlopen. Ze liep niet per se weg van het kasteel, maar juist ergens naartoe.
Toen dit bij Noah indaalde, keek ze voorzichtig op naar de prinses. “Waar gaan we heen?”
“Naar mijn favoriete plek op het hele landgoed. Maar je mag niemand vertellen waar het ligt. Alleen Lance en ik weten ervanaf.”
“Als ik heel eerlijk ben, is mijn richtingsgevoel niet zo best, dus u hoeft niet bang te zijn dat ik iemand vertel waar die plek ligt.”
Tiffany schoot haar een boze, maar met tranen gevulde blik.
“Maar ik beloof het alsnog! U heeft mijn woord, hoogheid.”
“Goed.”
Al snel verlieten de twee het kasteel. Niet door de grote poort; dan zou het namelijk niet lang een geheim zijn geweest waar ze naartoe gingen, maar door een van de vele zijdeuren in de kasteelmuur die Tiffany had ontdekt tijdens haar vele verkenningstochten. Deze deur kwam uit op een pier met bootjes in de gracht, met een dichtbegroeid deel van het bos dat achter het kasteel lag, aan de overkant.
Tiffany stapte wat onhandig in een van de bootjes, nauw gevolgd door Noah, en nam de riemen in haar handen. Voordat Noah ook maar een vraag kon stellen, roeide Tiffany met geoefend gemak naar de overkant van de gracht, waar ze aanmeerde. Noah sprong uit de boot om Tiffany op de oever te helpen. De prinses nam dankbaar de hand die Noah haar toereikte en stapte veilig aan land. Tiffany liet de hand van de schildknaap echter niet los en sleurde haar mee het bos in.
Op sommige plaatsen brak de gouden zomerzon door het bladerdek heen, maar in de schaduw was het heerlijk koel. Het was dan ook geen wonder dat bij iedere bocht die ze maakten en iedere stap die ze zetten, moesten ze opletten voor vossen, dassen en herten die heerlijk lagen te ontspannen en onder geen enkel beding van plan waren voor de meisjes op te staan.
Maar Tiffany liet zich niet stoppen door het natuurschoon en hield de pas er flink in. Zo nu en dan gluurde Noah naar haar gezicht. Hoe verder weg ze waren van het kasteel, hoe kalmer Tiffany leek te worden. Noah vroeg zich kort af waar ze terecht zouden komen. Tien minuten doelbewust dolen door het bos later, waren ze aanbeland bij een kleine houten hut aan een kabbelend beekje. Het enorme waterrad aan de zijkant van de hut bewoog langzamer dan bevroren appelstroop in de stroming van het beekje, maar het bewoog desalniettemin.
Noah, zoals geleerd, liep wederom een paar passen op de prinses vooruit en trok aan de deur, maar hij ging niet open.
Tiffany keek haar enkel glimlachend toe, haar armen over elkaar gevouwen.
Noah bloosde, greep de deurknop met beide handen vast en gaf hem nogmaals een ruk. Hij bewoog geen centimeter. “Ah, natuurlijk. Hij zit nog op slot,” beredeneerde ze. “U heeft wel een sleutel bij, hoop ik?”
“Nee, hij klemt gewoon enorm,” zei Tiffany, die de handschoenen van haar handen af trok en achter haar rok klemde. “Hier, ik help je wel.” De prinses legde haar handen over die van Noah en zette haar voet tegen het deurkozijn. “Één… Twee… Trekken!”
Met hun gebundelde krachten vloog de deur wagenwijd open en met een kreet struikelden de meiden achterover en vielen op hun ruggen in het zachte mos.
“Die zag ik niet aankomen,” mompelde Tiffany, die als een schildpad op haar rug op probeerde te staan. “Ik denk dat we íets te hard trokken. Als Lance het doet lijkt het altijd zo makkelijk.”
“Als heer Lance iets doet lijkt het altijd makkelijk,” zei Noah, die opstond om Tiffany weer terug omhoog te hijsen.
“Dat is waar. Maar kom binnen, kom binnen. Je zult zien, het is hier héérlijk.” De prinses liet de hand van de schildknaap geen moment los terwijl ze haar naar binnen leidde en de deur achter hen sloot.
Het eerste wat Noah opviel toen ze binnenkwam, was dat het stil was. Het was niet dezelfde ongemakkelijke, bedrukkende stilte die in het kasteel heerste, onder de fluisterende dienstmeiden en wachters, geladen met energie die ieder moment in een driftbui kon uitbarsten. Deze stilte bracht juist rust. Het was een verademing.
Het tweede dat haar opviel, was dat het ronduit smerig was. Alles was bedekt in een dikke laag stof en vocht van het beekje was door de kieren tussen de planken naar binnen gekropen, waardoor alles groen was aangeslagen. Poten van houten meubels waren hier en daar gespleten en de groeven waren diep in de houten tafelbladen en zitvlakken gesleten. Het was duidelijk dat de hut veel was gebruikt, maar heel lang geleden.
“Vind je het wat?” vroeg Tiffany, die zich in de bedstee neer liet ploffen en een stofwolk om haar heen deed opwaaien. Haar rokken waren zo dik, dat ze met haar voeten niet eens meer bij de grond kwam.
Noah keek vermaakt naar het belachelijke tafereel dat zich voor haar neus voordeed. De prinses leek wel een prachtig popje in een berg met afval, ook al had ze liever de mens Tiffany, in plaats van de aankleedpop. “Ik vind het heerlijk, hoogheid,” zei ze.
“Wil je me een lol doen en me gewoon Tiffany noemen? Al is het alleen maar hier?”
“Maar, u—”
“En nu we toch bezig zijn, voldoet ‘je’ ook.”
“Oké…” mompelde Noah, die verlegen naar beneden keek voordat ze haar blik op Tiffany richtte. “Ik zal mijn best doen. Al moet ik zeggen dat het van dit ensemble,” ze wuifde haar hand naar Tiffany’s jurk, kapsel en gezicht, “hier,” ze wuifde haar hand rond de hut, “een stuk makkelijker wordt.”
“Kijk nou, ze maakt een grapje!” riep de prinses. “Dan is dit apenpakje tenminste ergens goed voor.”
Noah glimlachte, maar die trok al gauw weg, toen ze zich herinnerde waarom ze hier eigenlijk waren. “Gaat het eigenlijk wel?”
Tiffany keek verbaasd op. “Hoe bedoel je?”
“Dat met de prins. U— jé, leek me nogal van streek. Ik bedoel, als je erover wilt praten…”
Tiffany keek naar beneden. De glimlach op haar gezicht verdween als sneeuw voor de zon. “Wil je het daar echt over hebben?”
“Ik wil het begrijpen.”
“Nou, ga dan maar lekker zitten,” zuchtte de prinses. “Want het is een lang verhaal.”
Noah greep een van de stoelen aan het tafeltje en zette het bij de bedstee neer. Ze vertrouwde het oude meubel voor geen meter, maar zette het achterstevoren neer en ging toch zitten. Haar elleboog rustte op de rugleuning en haar gezicht in de palm van haar hand. “Brand los.”
Comments (0)
See all